KEVELBEK (znw.)
d. (Persoon met een) Vooruitstekende onderkaak; vooruitstekende kin.
1. Eigenlijk. Vooruitstekende onderkaak; vooruitstekende kinnebak, vooruitstekende kin.
2. Bij overdracht. Iemand met een Kevel- of keverbek, t.w. met een vooruitstekende kinnebak.
‘Drie Oude Kevel-becken; waervan de jonghste, wel ruym Tachtigh haelen kan.’ – A. van Overbeke, De Rym-wercken van wylen den heer en meester Aernout Overbeke (1669–1670)
1 reactie