Waarom Nederlanders aan hun baan hun identiteit ontlenen (volgens cultuurhistoricus Herman Pleij)

Een opperkoopman van de VOC. Door Aelbert Cuyp, ca. 1640–1660. (Rijksmuseum)

Werk bepaalt tot op grote hoogte de Nederlandse identiteit – en dat al sinds de Middeleeuwen, zegt Herman Pleij.

Naar aanleiding van een uitzending van het VPRO-programma Tegenlicht (zondag 24 maart, NPO 2, 21:05 uur) over bullshit jobs – oftewel: zinloze banen – realiseerden we ons dat Nederlanders in een gesprek al gauw beginnen over werk, terwijl dat in sommige andere culturen ongebruikelijk of zelfs ongepast is. Als iemand het verband tussen werk en onze nationale identiteit zou kunnen duiden, dan toch cultuurhistoricus en emeritus hoogleraar Middeleeuwse letterkunde Herman Pleij.

Meneer Pleij, we hebben het als Nederlanders al gauw over wat we doen, en we vragen aan een ander wat zijn of haar baan is. In hoeverre maakt werk deel uit van onze nationale identiteit?
‘Amerikanen vragen altijd waar je vandaan komt, als kennismakingsformule bij het handenschudden. Dergelijke gebruiken hebben te maken met nederzettingsgeschiedenis. De Verenigde Staten zijn een smeltkroes, waar mensen van over de hele wereld zich hebben gevestigd, en daar is die gewoonte gegroeid. De Nederlandse nieuwsgierigheid naar werk moet op haar beurt iets te maken hebben met de manier waarop ónze maatschappij is gegroeid. Ik denk dat het met twee dingen te maken heeft. Op de eerste plaats kennen wij een heel sterke arbeidsmoraal. Wij hebben arbeid bijna uitgevonden in de Middeleeuwen, in positieve zin. Op de tweede plaats beschikt de Nederlandse samenleving over weinig onderscheidingsmogelijkheden.’

Begint u eens met dat laatste.
‘In een hiërarchische samenleving, en die vind je al in onze buurlanden, valt iemands plaats af te lezen aan een aantal verschillende elementen. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld is je positie onmiddellijk duidelijk door de manier waarop je gekleed bent, hoe je stropdas is geknoopt. Denk ook aan aanspreektitels. Wanneer ik in België ben, word ik met ‘professor’ aangesproken, omdat ik hoogleraar ben. In Duitsland heet ik Herr Professor, en mijn vrouw zelfs Frau Professor. In Italië spreken ze een man die ertoe doet aan met dottore. Daarvoor hoeft hij geen doctor te zijn, of arts, of ook maar gepromoveerd. Mijn collega’s uit Vlaanderen zijn er trots op wanneer ze een dure auto hebben gekocht, want die geeft status. Bij ons geldt zoiets onder kunstenaars of intellectuelen als not done – tenzij het om een heel aparte auto gaat. Nederland is een horizontale maatschappij. Daardoor komen we nogal kleurloos over. Kijk naar de verkiezingsdebatten: onze partijleiders dragen bijna allemaal een donkerblauw kostuum. Denk maar niet dat ik mij iets verbeeld, luidt de boodschap aan de burger. In Nederland spreekt niemand mijn beroepsgroep aan met ‘professor’. Dat zouden we bespottelijk vinden, en de betrokken hoogleraren ook. Wat ik wil zeggen: omdat we in Nederland minder manieren kennen om ons te onderscheiden, hebben we iets anders nodig. Wij moeten het doen met arbeid, met onze baan.’

En dat speelt al sinds de Middeleeuwen, zegt u?
‘Wij zijn een maatschappij van burgers en kooplieden. Deze groepen veroverden vanaf de veertiende eeuw de macht, vanuit hun steden, omdat ze rijk werden. Ze ontwikkelden een burgermoraal waarin nieuwe opvattingen over arbeid een plaats kregen. Tot die tijd gold arbeid als een straf voor de erfzonde. Adam en Eva hadden niet gehoorzaamd in het paradijs, zo redeneerde de almachtige katholieke kerk, en daarom moest de mensheid ploeteren. Je diende te verdienen wat je nodig had, plus een beetje om weg te geven. Maar die rijke burgers en kooplieden verdienden veel meer. Zij hadden geld over, waarmee ze wilden investeren, en rente heffen, wat volgens de kerk ongeoorloofd was. Dus gaven ze een positieve draai aan het fenomeen arbeid. Ze gingen God afbeelden als bouwmeester, met een liniaal, als de ‘eerste arbeider’. Ook haalden ze Genesis 2:15 erbij. In die Bijbelpassage legt God aan Adam uit hoe het paradijs in elkaar zit: hij hoeft niks te doen, mag zijn eten van de bomen halen, maar wel dient hij elke avond het paradijs aan te harken. De burgers en kooplieden haalden het vers aan om te laten zien dat arbeid ook al in het paradijs bestond, en dat de zondeval van Adam en Eva alleen de secundaire arbeidsvoorwaarden had verslechterd. Die positieve waardering van arbeid is een beweging die in de Lage Landen gestalte heeft gekregen. Ze is begonnen in de Zuidelijke Nederlanden – Gent, Brugge – en is naar het noorden gegaan. Daar hebben we in het begin van de Tachtigjarige Oorlog de koning van Spanje de rug toegekeerd, waardoor de burgers weer het heft in handen konden nemen. In het zuiden keerde de koning terug, en werd de hiërarchie juist hersteld.’

Hoe zit het met de invloed van het protestantisme? Die antikatholieke stroming, waartoe het calvinisme behoort, wordt immers vaak gelinkt aan een stevig arbeidsethos. Groot-Brittannië en de Scandinavische landen kennen een vergelijkbare traditie met beide verschijnselen.
‘Het protestantisme heeft een versterkende rol gespeeld, maar daarmee is het niet begonnen. Het calvinisme is in Nederland altijd een minderheidsreligie geweest. Die nieuwe arbeidsmoraal is ontwikkeld in de katholieke kerk, door burgers en kooplieden. Ze zit heel diep in onze samenleving, en je kunt er veel mee verklaren. Het Nederlandse pragmatisme, de tolerantie: dat komt allemaal van pas als je handel wil drijven. Natuurlijk speelt arbeidsethos ook een rol in Groot-Brittannië en Scandinavië. Het verschil is dat de idee hier is ontstaan, én haar succes heeft bewezen. De rijkdom explodeerde in de Gouden Eeuw. Er bestaat geen maatschappij die kan zeggen dat ze al zeven eeuwen lang zo’n hoog welvaartspeil kent. In andere landen is het simpelweg anders gelopen. Groot-Brittannië hechtte altijd sterk aan hiërarchie. In het noorden van Duitsland ontstond aan het eind van de Middeleeuwen de Hanze, het verbond van kooplieden uit verschillende Europese steden, maar ook daar is de adel machtiger gebleven. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zelfs: het leger van Adolf Hitler werd gedomineerd door hoge officieren met dubbele namen. Overigens hebben de Hanzesteden in het oosten van Nederland – Zwolle, Deventer – ook hun bijdrage geleverd aan onze arbeidsmoraal: daar ontstond de Moderne Devotie, een spirituele beweging die voor individualisme pleitte.’

Ziet u in hedendaags Nederland ook verschillen op sociaal vlak, of van topografische aard? Dat hoogopgeleiden zich bijvoorbeeld anders met hun werk identificeren dan lager opgeleiden, of dat in Amsterdam veel over werk gepraat wordt omdat daar nu eenmaal meer mensen wonen die carrière willen maken?
‘Je identificeren met je werk en daar je identiteit aan ontlenen is vrij algemeen, in de westerse wereld althans. In Nederland herken ik de nieuwsgierigheid naar iemands baan. Dat heeft niet zozeer met locatie of sociale klasse te maken. Wél bepalend: het element om je daarmee van een ander te onderscheiden.’

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids.


Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *