De Nederlandse Opstand tegen Spanje was in feite een burgeroorlog, betoogt het boek 1572. Burgeroorlog in de Nederlanden. ‘Willem van Oranje liet het gebeuren,’ stelt auteur Judith Pollmann, hoogleraar in Leiden. De rechteloosheid die ontstond vergelijkt ze met die in Oost-Oekraïne.
Volgens de schoolboeken begint de Tachtigjarige Oorlog in 1568, maar u heeft het over een burgeroorlog, die bovendien in 1572 van start gaat. Waar zit het verschil?
‘De vraag wanneer de oorlog begon, is een kwestie van smaak. 1568 is een jaartal dat veel gebruikt werd in het Nederland van de negentiende eeuw. De protestantse bovenlaag had niet zo’n zin om te beginnen bij de Beeldenstorm van twee jaar eerder, want het kapotslaan van beelden door een woedende menigte was niet iets waar men trots op kon zijn. Bovendien was het gevolg van de Beeldenstorm dat de hertog van Alva met zijn leger binnentrok en dat tienduizenden Nederlanders in ballingschap moesten.’
‘Ik gebruik 1566 wél. Het was ook het jaar waarin Nederlandse edelen hun Smeekschrift aanboden aan landvoogdes Margaretha van Parma, om haar te vragen milder om te gaan met de protestanten. Maar in de negentiende eeuw opteerde men liever voor de Slag bij Heiligerlee. Dat was de eerste poging van Willem van Oranje om het conflict met de regering militair op te lossen, en die vond plaats in 1568.’
Aan het eind van 1572 bestond er nog maar één plek waar Willem van Oranje standhield, en dat was Holland.
Wat maakte 1572 zo speciaal? De verovering van Den Briel door de watergeuzen?
‘De eerste poging van Oranje mislukte, maar vier jaar later kwam er toch iets van de grond. Na Den Briel brak de opstand pas goed uit en er ontstond een samenwerkingsverband tussen de prins van Oranje en de Staten van Holland. Die samenwerking zou uiteindelijk een heel grote invloed hebben op hoe Nederland er tegenwoordig uitziet, want ze bleef bestaan en er groeide een republiek uit – al wisten ze dat toen nog niet. In 1572 sprak een aantal Hollandse steden af om samen met Willem van Oranje op te trekken, met een gemeenschappelijke krijgskas. Dit werd het model voor de latere Unie van Utrecht, waarin uiteindelijk zeven soevereine gewesten samenwerkten in zaken van oorlog en vrede. Het is een moment dat achteraf bezien ontzettend belangrijk is gebleken.’
De centrale stelling van het boek, dat u met Raymond Fagel heeft geschreven, luidt dat de opstand tegen Spanje zich alleen consolideerde in Holland omdat zowel de hertog van Alva als Willem van Oranje dat gewest aanvankelijk links lieten liggen. Vertelt u eens hoe dat zit en waarom weten we dat niet al veel langer?
‘Ten eerste vonden de mannen de gewesten Brabant en Vlaanderen gewoon belangrijker. Die waren rijker, het regeringscentrum Brussel lag er, net als de voornaamste bezittingen van Willem van Oranje – hij had een prachtig Brussels stadspaleis, dat in beslag werd genomen. Maar hoe was de situatie aan het eind van 1572? Dat er nog maar één plek bestond waar Oranje standhield, en dat was Holland. In de andere gebieden had hij de handdoek in de ring moeten gooien.’
‘Ten tweede luidt de vraag inderdaad waarom we dat niet eerder hebben bedacht. Zo gaat het, wanneer je de geschiedenis beschrijft vanuit het resultaat en niet vanuit de keuzes die op het moment zelf werden gemaakt. Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog begonnen mensen een identiteit te bedenken voor de jonge republiek. De oorlog was een burgeroorlog geweest en dat wees te veel op verdeeldheid. Ook godsdienst verenigde niet alle inwoners, want velen waren nog katholiek. Het verhaal dat de meeste bijval kreeg, luidde: wat hebben wij samen toch geleden onder dat Spaanse regime en wat zijn we blij dat we daarvan zijn verlost.’
Door dat soort dingen weg te laten werd het een verhaal waar mensen trots op konden zijn.
Gek dat zo’n inzicht nieuw is.
‘Tja. Ik heb tien jaar geleden een project gedaan over herinneringen aan de Tachtigjarige Oorlog, waarin ik onderzocht in hoeverre hij heeft bijgedragen aan het ontstaan van een Nederlands zelfbeeld. Wat bleek: tijdgenoten werden al snel selectief in hun herinneringen. Ze wilden vooral de verheffende verhalen onthouden. Dingen waar ze achteraf niet zo blij mee waren, zoals het gewelddadige optreden van Lumey (geuzenleider Willem van der Marck, RA), noemden ze een exces, een uitzondering. In latere generaties wilden protestantse en nationalistische historici graag uitleggen waarom de overwinning onvermijdelijk was en goed, en dat het een bittere strijd was tussen wij en zij. Maar dat geen van de partijen met Nederlandse soldaten werkte, lieten ze weg. Net als het feit dat die verschrikkelijke Spanjaarden gewoon de wettige regering vormden. Door dat soort dingen weg te laten werd het een simpeler verhaal, en een verhaal waar mensen trots op konden zijn.’
Maar niet een verhaal dat overal gedeeld werd. In Brabant en Limburg, bijvoorbeeld.
‘Brabant is in de zeventiende eeuw door het noorden veroverd en als Generaliteitsland bij de Republiek gevoegd, als een soort kolonie. Zo werd het ook bestuurd, vanuit Den Haag. Delen van het huidige Limburg kwamen er later bij. In de negentiende eeuw verrezen er monumenten, op de openbare scholen leerden de inwoners over Willem van Oranje, maar nooit hebben ze gedacht: dit is ons verhaal. Wel zie je dat katholieken zich in negentiende eeuw erin gaan schrijven, omdat in de Tachtigjarige Oorlog ook strijders van katholieken huize meevochten.’
In uw voorwoord wijst u op de traditionele visie op 1572, die is bepaald door een Hollands-protestantse invalshoek. Welke bevindingen uit andere hoek werpen een nieuw licht op die visie?
‘Een student van ons, Johan Visser, heeft voor zijn eindscriptie het beruchte bloedbad van Zutphen beschreven. Hij is in de bronnen gedoken, heeft andere aangeboord en nieuwe ontdekkingen gedaan (namelijk dat de slachtpartij onder burgers waarschijnlijk nooit heeft plaatsgevonden. Zie Vissers dit jaar verschenen boek: Zutphen 1572. De geschiedenis van een bloedbad, RA). Daar heeft hij een heel goed cijfer voor gekregen. Zo zijn er meer studenten met interessant, nieuw onderzoek. Maar ook een gevestigd historicus als Henk van Nierop heeft in Het verraad van het Noorderkwartier al boeiende episoden beschreven die een groot publiek hebben bereikt. In ons boek hebben wij al die nieuwe en oudere kennis nog eens op een rijtje willen zetten.’
Wat heeft u verrast?
‘Hoe gewelddadig het er destijds aan toeging. En wat er gebeurt als het recht van de sterkste heerst. Omdat Willem van Oranje en Alva met andere dingen bezig waren dan die noordelijke gewesten, gingen gewapende mannen daar de dienst uitmaken. Een heel actueel verhaal eigenlijk, dat laat zien waar je een rechtsstaat met functionerende rechtbanken voor nodig hebt. Het optreden van die protestantse geuzen en soldaten met geweren was niet onlogisch. Zij hadden moeten vluchten, al hun bezittingen waren afgenomen en als ballingen streden zij voor teruggave en voor eerherstel. Wanneer ze terugkeerden naar hun eigen stad of dorp, eisten ze hun bezit op. En de huur van de afgelopen jaren, wie ging die betalen? Dan had je nog de katholieke kerk, die een hoop roerend en onroerend goed bezat en waarop de ballingen woedend waren.’
De Donbas in Oekraïne in 2014 is net de zestiende eeuw.
Wat had er moeten gebeuren?
‘De situatie vergde onmiddellijke politieke keuzes, maar de nieuwe stadsbestuurders waren óók ex-ballingen. Geuzenleider Diederik Sonoy, die namens Willem van Oranje stadhouder was van het Noorderkwartier (het noordelijk deel van huidig Noord-Holland, RA), informeerde op zeker moment of het goed was zoals de zaken verliepen. Oranje antwoordde dat Sonoy dat maar aan de Staten van Holland moest vragen. Hij liet het dus gebeuren. Chaos. Ik heb net Aleksandra van Lisa Weeda gelezen, over de opstand in de Donbas in Oekraïne in 2014. Daarin wordt beschreven hoe het gaat, en het is net de zestiende eeuw. Opeens staan er mannen voor je deur, de nieuwe machthebbers, die zeggen: ‘Jij moet nu een heffing betalen.’ Wat gebeurt er als je niet betaalt? Dan word je volgende dag ergens dood gevonden. Over dat type geweld hebben we het.’
Moeten we nu spreken van de Tachtigjarige Oorlog, de Nederlandse Opstand of van jullie burgeroorlog in de Nederlanden?
‘De term ‘Tachtigjarige Oorlog’ is een aantal decennia geleden min of meer ingeruild voor ‘Nederlandse Opstand’. Het conflict zag er namelijk niet de hele tijd uit als een klassieke oorlog. Eerst was het een opstand tegen belastingen of voor godsdienstvrijheid, daarna een reguliere oorlog en vanaf 1621 ging het meer over overzeese handel en koloniën. Met de term ‘opstand’ kon je makkelijker vergelijken met revoltes in het buitenland, was het idee. Zo ben ik opgeleid. Toch ging ik weer spreken van ‘de Tachtigjarige Oorlog’.’
‘Als je namelijk wil begrijpen waarom de oorlog tachtig jaar kon duren, dan moet je ook de volgende fase snappen. De reden van die lange duur was dat de Nederlandse elite veel geld verdiende aan de oorlog, en hem keer op keer aan de belastingbetaler wist te verkopen door te refereren aan de opstand van het prille begin. We kunnen geen vrede met Spanje sluiten, werd gezegd, denk aan de wrede hertog van Alva! De Spanjaarden hebben ons tot slaaf willen maken! Straks wordt de Spaanse Inquisitie weer ingevoerd! Maar Alva was toen al vijftig jaar weg. Dus de propaganda uit het begin van de oorlog bleef nog heel lang actief. Dat is een bekend verschijnsel. Kijk naar de Russische president Vladimir Poetin: die haalt de Tweede Wereldoorlog en zelfs Peter de Grote erbij om zijn oorlog in Oekraïne te rechtvaardigen.’
Onze kijk op het verleden verandert toch ook?
‘Continu. In de jaren zeventig ging het erom of de oorlog niet een klassenstrijd was. In de jaren tachtig vroegen historici zich af hoe gewone mensen hem beleefden. Naar de huidige inzichten speelt geld een grote rol. Wie betaalde de legers? Waarom hebben de Nederlanders de oorlog zo lang kunnen volhouden? Omdat ze een manier vonden om hem te financieren. Dat was net zo belangrijk als de verrichtingen op het slagveld. In ons boek zie je trouwens ook goed hoe je een oorlog voert zónder geld. Willem van Oranje had vaak moeite om zijn soldaten te betalen, Alva net zo. Geld was het alfa en omega van succesvolle oorlogvoering.’
Vindt u de term ‘Gouden Eeuw’ nog bruikbaar, gezien alle gruwelijkheden – slavernij, oorlog, diepe armoede – die die periode mede kenmerken?
‘Het is geen term waar ik aan gehecht ben. Ik vind het ook prima om van de zeventiende eeuw te spreken, zoals het Amsterdam Museum doet. Ik snap de tegenbeweging wel.’
Is het een term die stamt uit de nationalistische negentiende eeuw?
‘Dat heb ik eens uitgezocht. Het begrip ‘Gouden Eeuw’ is met name sinds 1995 enorm in de mode geraakt. In de negentiende eeuw hadden ze het er ook wel over, maar daarna verwees het vooral naar de schilderkunst, met Rembrandt en Vermeer en zo. Eind jaren tachtig gebruikte de Britse historicus Simon Schama hem in zijn boek The embarrassment of riches: An interpretation of Dutch culture in the Golden Age. Amsterdam, toentertijd een verpauperde stad, ging ‘Gouden Eeuw’ vervolgens inzetten voor de eigen citymarketing. En medio jaren negentig las Frits Bolkestein (toenmalig politiek leider van de VVD, RA) het boek The first modern economy van de geschiedkundigen Jan de Vries en Ad van der Woude. Hij raakte helemaal geïnspireerd en dacht: de economische ideeën van toen moeten we extrapoleren naar nu. En hij werd gehoord, want zijn partij zat toen in de regering, hè.’
Het is toch ook een algemeen gebruikte term?
‘Ja, voor een bloeiperiode, zoals zoveel landen hebben gehad. Maar als je ziet hoe rond het jaar 2000 bij ons over de Gouden Eeuw werd geschreven en gedacht, dan verrast het je hoe ongegeneerd opgewekt iedereen die associeerde met creatieve industrie, innovatie, globalisering, ondernemerschap en ‘de VOC-mentaliteit’. Alleen blijkt die mentaliteit ook te bestaan uit het tot slaaf maken van mensen overzee. Kortom, er werd nogal selectief gewinkeld.’
1572. Burgeroorlog in de Nederlanden. Door Raymond Fagel en Judith Pollmann (Prometheus, 2022)
Zie ook:
1572: Waarin Alva’s blik, door al die watergeuzen, troebel wordt (1)
1572: Waarin Alva’s blik, door al die watergeuzen, troebel wordt (2)