Ook in zijn nieuwste roman brengt de Turkse schrijver Orhan Pamuk (1952) het Oosten en het Westen samen. Geen wonder, zegt vertaalster Hanneke van der Heijden: die twee werelden zijn helemaal niet zo gescheiden.
Nee, naar Turkije is ze niet met vakantie geweest dit jaar. Vertaalster Hanneke van der Heijden heeft voor De vrouw met het rode haar – de nieuwste roman van Orhan Pamuk, die op 21 september verschijnt bij De Bezige Bij – haar oor dus niet persoonlijk te luisteren gelegd bij vrienden of bekenden in Istanbul. Ze vertaalde het boek gewoon vanuit huis, met af en toe een e-mail of telefoontje de juiste kant op. Alleen, dit keer. Ongeveer de helft van haar vertaalwerk verricht Van der Heijden samen met Margreet Dorleijn (zoals vorig jaar nog Pamuks Dat vreemde in mijn hoofd), maar nu kwamen de agenda’s niet overeen. ‘Boeken van Pamuk krijgen we meestal met zijn tweeën aangeboden. Dan overleggen we onderling wie in de gelegenheid is,’ vertelt Van der Heijden. ‘Er zijn niet zoveel vertalers Turks in Nederland, en niet zoveel Turkse boeken die vertaald worden.’ Je zegt overigens Pamóek – in ieder geval niet Pámoek, waartoe Nederlanders snel geneigd zijn.
In haar werk streeft Van der Heijden naar een volledig Nederlandse vertaling. Dat klinkt als een open deur, maar in het geval van de Turkse literatuur is dat wel eens anders geweest. Turkije, dat was het Oosten, en verhalen daarvandaan golden als mysterieus en exotisch. ‘Vroeger hadden vertalers de neiging om te benadrukken wat anders was. Veel Turkse woorden bleven in de Nederlandse vertaling staan om de tekst een couleur locale te geven: aanspreektermen, namen van gerechten, van culturele gebruiken, van religieuze zaken. Die werden vervolgens uitgelegd in aparte woordenlijsten achterin. Je hoort wel eens zeggen dat er verschillende vertaalstrategieën bestaan, en een ervan is: niet vertalen. Maar met al die lijstjes achterin een boek blijft een lezer bladeren en verlaat hij steeds weer het verhaal. Dat vinden we tegenwoordig ouderwets. Ik schrijf, indien nodig, liever een nawoord om de tekst in een kader te plaatsen.’
Oost en West
De vrouw met het rode haar is een typische hedendaagse Pamuk, zegt de vertaalster. Zijn taal kent geen opvallend vocabulaire, weinig oude woorden of neologismen, en ook gebruikt hij niet meer de lange, meanderende zinnen waarop hij in het verleden het patent leek te hebben. Wel werkt Pamuk weer een enorm complex plot uit – hij staat bekend als een schrijver die de plot van tevoren volledig uitdenkt. Hoofdpersonen zijn een puttengraver en diens jonge leerling, die de opdracht hebben gekregen om water te vinden op een droge vlakte in de buurt van Istanbul. Om de tijd te doden, vertellen ze elkaar verhalen. Die routine wordt doorbroken wanneer de jongen in een nabijgelegen stadje een roodharige vrouw ontmoet, lid van een rondreizend theatergezelschap.
Verhalen vertellen – klinkt dat niet als Duizend-en-een-nacht? ‘Dan maak je er toch weer iets exotisch van,’ vermaant Van der Heijden. ‘Het is in Turkije normaal dat mensen elkaar verhalen vertellen. Niet alleen op lange winteravonden, zoals dat heet, maar ook gewoon bij de bushalte. Ik heb wel eens naast iemand staan wachten, en voor ik het wist, zat ik in een verhaal over sultan Murat. Dat hoort bij Turkije. In het boek is het overigens vooral de puttengraver die vertelt.’
Een van die verhalen van de puttengraver komt ons verrassend bekend voor. We kennen het uit het beroemde gedicht van Pieter Nicolaas van Eyck: De tuinman en de dood (1926). Daarin stuit de tuinman van een Perzische edelman onverwacht op Magere Hein, waarna hij te paard vlucht naar de stad Ispahaan. Wanneer ook de edelman de dood treft, zegt deze laatste verrast te zijn geweest dat hij ‘s ochtends in de tuin al degene ontmoette die hij ’s avonds in Ispahaan zou halen. ‘Het verhaal werd me vroeger vaak verteld, en het is me altijd bijgebleven,’ vertelt Van der Heijden. ‘Het zegt veel over de onherroepelijkheid van de dood. Je kunt hem niet ontlopen. Grappig is dat dit verhaal uit het Oosten komt, maar ook in de Westerse literatuur een grote rol heeft gespeeld.’ Koning Salomo ontmoette de dood al in de Babylonische Talmoed, en verschillende versies belandden in Duizend-en-een-nacht. Pas in de jaren twintig van de vorige eeuw raakte men in Europa met het verhaal bekend. ‘Er wordt vaak gezegd dat Pamuk in zijn romans het Oosten en het Westen zo mooi samenbrengt, maar dit beroemde verhaal laat zien dat die twee werelden zo strikt gescheiden niet zijn.’ Het verhaal dat de puttengraversleerling dan al heeft verteld doet dat overigens ook: dat ging over de Griekse Oedipus.
Mahmut Usta
Çadıra girip uyumadan önce Mahmut Usta son bir sigara yaktı. ‘Dün anlattığın şehzadenin hisseli hikâyesi var ya?’ diye açtı lafı. ‘Ben bugün düşündüm onu. Benim de ona nazire kader üzerine bir hikâyem var.’
Voordat mijn baas de tent in ging om te slapen stak hij nog een sigaret op. ‘Gisteren vertelde je toch zo’n verhaal met een moraal over een prins?’ begon hij. ‘Ik heb er vandaag nog eens over nagedacht. Ik heb een soortgelijk verhaal over het noodlot.’
In de Turkse opmaat naar het verhaal herkennen we de naam Mahmut Usta. Waarom houdt Van der Heijden het bij ‘zijn baas’? ‘Mahmut is inderdaad de voornaam van de man, maar Usta is een aanspreekterm. Het is typisch zo’n woord dat vroeger vaak in een vertaling bleef staan en dat je dan moest opzoeken in de bijgevoegde woordenlijst. Usta is een vakman, iemand die een ambacht beheerst. In het Nederlands heb je het niet de hele tijd over ‘vakman Jan’. Wij gebruiken we dat soort aanspreektermen veel minder, alleen in de familie, zoals ‘tante’ of ‘oom’. Maar in Turkije heet iedere vrouw die geen dertig meer is ‘tante’. De bakker, de buurvrouw, de baas op het werk: voor hen bestaan allemaal aparte aanspreektermen, die voortdurend worden gebruikt.’
Turks: aan elkaar plakken
İlk başta, Oidipus efsanesinden söz ettiği aklıma gelmemişti. Ama hemen: ‘Anlat ustacığım’ dedim.
In eerste instantie drong het niet tot me door dat hij het over het verhaal van Oedipus had. Toch zei ik meteen: ‘Ik ben benieuwd.’
De Turkse taal staat bekend om haar zogeheten agglutinerende structuur: het verschijnsel waarbij woorden worden voorzien van suffixen (achtervoegsels) om een betekenis te specificeren. Dat is een groot verschil met het Nederlands, dat daarvoor bijvoorbeeld losse lidwoorden, aanwijzende voornaamwoorden of persoonlijke voornaamwoorden gebruikt. Een zelfstandig naamwoord of een werkwoordstam kan in het Turks voorzien worden van een groot aantal suffixen, die ieder een eigen betekenis toevoegen.
In de bovenstaande zin wijst Van der Heijden gelmemişti aan als voorbeeld (‘al kan het veel extremer’). Want:
– gel is de stam van het werkwoord ‘komen’.
– me is een ontkenning.
– miş geeft vaak aan dat de spreker zijn informatie van horen zeggen heeft, maar in combinatie met:
– ti, het suffix voor de verleden tijd, duidt het doorgaans op de voltooid verleden tijd, in de derde persoon enkelvoud.
Kortom, gelmemişti betekent: ‘Hij/ zij/ het was niet gekomen’. In de bovenstaande zin wordt daarmee de gedachte bedoeld die niet in het hoofd van de puttengraversleerling is opgekomen, de gedachte dat Mahmut aan het verhaal van Oedipus refereert: ‘In eerste instantie drong het niet tot me door.’ Agglutinatie kan knap lastig zijn als je net bent begonnen met het leren van Turks, zegt Van der Heijden. ‘Dan heb je het idee dat je eerst een hele zin in elkaar moet plakken, voordat je hem kunt uitspreken. Maar het went.’
De koningszoon
‘Çok eski bir zamanda, bir gün seninki gibi bir şehzade varmış’ diye anlatmaya başladı Mahmut Usta.
‘Heel lang geleden was er eens een prins, een prins zoals die van jou,’ begon hij zijn verhaal.
Wacht eens: şehzade, herkennen we daarin het woord ‘sjah’? Inderdaad, bevestigt Van der Heijden. ‘Dat Perzische woord is als leenwoord in het Nederlands terechtgekomen. De tweede helft, zade, betekent “zoon”: een koningszoon dus, een prins.’ Het woord şehzade doet sterk denken aan de naam van vertelster Scheherezade uit – toch weer – Duizend-en-een-nacht. Na enig uitzoekwerk blijkt die brug er echter een te ver: Scheherezade is weliswaar een Middelperzische naam, maar betekent zoveel als ‘van edele afkomst’.
Van der Heijden merkt op dat je de uitgang zade, ‘zoon’, af en toe terugziet in chique Turkse achternamen. ‘In gewone Turkse namen zit het woord voor “zoon” trouwens ook vaak: oğlu.’ Aha, zo’n typisch Turkse g met een half cirkeltje erop (het ding heet een breve, mensen). Wat is dat voor letter? ‘Een g spreek je uit als in het Franse woord gare. Staat er zo’n dingetje op, dan is het een yumuşak g, een zachte g.’ Nee, niet zoals in Brabant en Limburg, maar een overgangsklank tussen de klinkers aan weerszijden ervan. In de naam van de Turkse president zit er een: Recep Tayyip Erdoğan. Van der Heijden: ‘Zijn achternaam wordt in Nederland vaak uitgesproken als “Erdohan”, maar dat klopt niet helemaal.’
Zoveel informatie, en we zitten nog maar zeven zinnen in het verhaal van Mahmut Usta. Daarom drukken we het tot slot in zijn geheel af: eerst de Nederlandse versie, daarna het Turkse origineel.
Voordat mijn baas de tent in ging om te slapen stak hij nog een sigaret op. ‘Gisteren vertelde je toch zo’n verhaal met een moraal over een prins?’ begon hij. ‘Ik heb er vandaag nog eens over nagedacht. Ik heb een soortgelijk verhaal over het noodlot.’
In eerste instantie drong het niet tot me door dat hij het over het verhaal van Oedipus had. Toch zei ik meteen: ‘Ik ben benieuwd.’
‘Heel lang geleden was er eens een prins, een prins zoals die van jou,’ begon hij zijn verhaal.
De prins was de oudste zoon van de sultan, zijn favoriet. De vader omgaf zijn zoon met alle zorgen, deed altijd meteen wat hij vroeg, gaf ter ere van hem feesten en banketten. Op een van die feesten zag de prins naast zijn vader een man staan, iemand met een zwarte baard en een duister gezicht, en het drong tot hem door dat het Azraël was, de engel des doods. De blikken van de prins en van Azraël kruisten elkaar, ze keken elkaar verbijsterd aan. De prins raakte in paniek, na afloop van het feest zei hij tegen zijn vader dat Azraël onder de gasten was geweest en dat hij uit diens vreemde blik had opgemaakt dat hij gekomen was om hem te halen.
Nu raakte ook vader sultan in paniek. ‘Tegen niemand iets zeggen! Je gaat als de wiedeweerga naar Iran, naar het hof in Tebriz,’ zei hij tegen zijn zoon. ‘Daar hou je je schuil. De sjah van Tebriz is op dit moment onze vriend, hij zal je aan niemand uitleveren.’
Zo stuurde hij zijn zoon terstond naar Iran. Daarna gaf hij nog een feest, en alsof er niets gebeurd was nodigde hij weer de duister kijkende Azraël uit.
‘Majesteit,’ zei Azraël met een bezorgd gezicht, ‘uw zoon is er niet vanavond.’
‘Mijn zoon is nog een piepjonge jongeling,’ antwoordde de sultan. ‘Met Gods wil heeft hij nog lange tijd van leven. Maar waarom vraag je eigenlijk naar hem…?’
‘Drie dagen geleden heeft God almachtig me bevolen naar Iran te gaan, naar het hof van de sjah van Tebriz, om daar uw zoon, de prins, te halen,’ zei Azraël. ‘Toen ik uw zoon gisteren hier in Istanbul zag, was ik dan ook heel verbaasd en heel blij tegelijkertijd. Uw zoon heeft ook gezien dat ik hem vreemd aankeek.’
En meteen daarop verliet Azraël het paleis.—
Çadıra girip uyumadan önce Mahmut Usta son bir sigara yaktı. “Dün anlattığın şehzadenin hisseli hikâyesi var ya?” diye açtı lafı. “Ben bugün düşündüm onu. Benim de ona nazire kader üzerine bir hikâyem var.”
İlk başta, Oidipus efsanesinden söz ettiği aklıma gelmemişti. Ama hemen: “Anlat ustacığım” dedim.
“Çok eski bir zamanda, bir gün seninki gibi bir şehzade varmış” diye anlatmaya başladı Mahmut Usta.
Şehzade, padişah babasının en sevdiği büyük oğluymuş. Babası oğlunun üzerine titrer, onun bir dediğini iki etmez, onun için ziyafetler, şölenler verirmiş. Bir şölende şehzade babasının yanındaki kara sakallı, karanlık yüzlü bir adamın Azrail olduğunu anlamış. Şehzade ile Azrail göz göze gelmişler ve hayretle birbirlerine bakmışlar. Telaşlanan şehzade şölenden sonra babasına davetlilerden birinin Azrail olduğunu, tuhaf bakışlarından onun canını almaya kararlı olduğunu gördüğünü söylemiş.
Baba padişah telaşlanmış “Sen kimseye söylemeden doğru İran’a, Tebriz sarayına git, orada saklan” demiş oğluna. “Tebriz şahı şu ara dostumuz, seni kimseye vermez.”
Ve oğlunu derhal İran’a yollamış. Sonra bir daha şölen vermiş ve hiçbir şey olmamış gibi karanlık yüzlü Azrail’i de gene davet etmiş.
“Padişahım, şehzade oğlunuz bu akşam yoklar” demiş Azrail endişeli bir ifadeyle.
“Benim oğlum gencecik bir delikanlı” demiş padişah. “İnşallah daha çok da yaşayacak. Sen onu neden soruyorsun ki?..”
“Üç gün önce Hazreti Allah bana İran’a git, Tebriz şahının sarayına gir ve oğlunuzun, sizin şehzadenizin canını al, diye emretmişti” demiş Azrail. “Bu yüzden dün oğlunuzu İstanbul’da burada karşımda görünce hem hayret ettim, hem de çok sevindim. Oğlunuz da benim kendisine bir tuhaf baktığımı görmüştü.”
Ve böyle dedikten sonra Azrail hemen sarayı terk etmiş.