De VOC, de grote meesters: ze bepalen ons beeld van Nederland in de zeventiende eeuw. Maar de Republiek was ook het centrum van de internationale boekenwereld, zo betogen Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen in hun zeer lezenswaardige werk De boekhandel van de wereld. Een fragment uit de ouverture, die barst van de verrassingen.
Meer plaats voor het boek
‘Toen Rembrandt zich in 1656 gedwongen zag zijn faillissement aan te vragen, werd er een complete inventaris opgesteld van al zijn nog resterende bezittingen. Naast de schilderijen, de meubels en het overige huisraad in het pand aan de Breestraat vermeldde die niet meer dan tweeëntwintig boeken. Rembrandt was een van de grootste kunstenaars van zijn tijd, maar hij was ontegenzeggelijk in een diep dal beland. Bij een eerdere verkoop had hij al afscheid moeten nemen van het grootste gedeelte van zijn kunstcollectie; wat overbleef waren de droeve resten van een spilzieke en genotzuchtige levensstijl als gevierd kunstenaar. Dat Rembrandt maar tweeëntwintig boeken bezat, en dat nog wel in Amsterdam, is tekenend voor zijn deplorabele situatie. Want juist in die tijd waren boeken alomtegenwoordig in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een aantal van de schitterendste boekwerken van dat tijdsgewricht zag daar het licht. Er woonden meer mensen die boeken lazen – en bezaten – dan waar ook in Europa.’
Boeken vormden de maatschappij
‘In de zeventiende eeuw werden er in de Republiek per hoofd van de bevolking meer boeken uitgegeven dan in enig ander boekenproducerend land. Conform hun reputatie ontwikkelden de Nederlanders een aantal baanbrekende technieken om drukwerk aan de man te brengen en te propageren. Het was een land waar boeken en lezen ten diepste verbonden waren met het functioneren van de maatschappij en met het beeld dat de mensen van zichzelf hadden. Het is dus des te eigenaardiger dat al die boeken op een of andere manier onder tafel zijn gewerkt in het klassieke succesverhaal van de Nederlandse Gouden Eeuw. Blijkbaar zijn we altijd zo diep onder de indruk geweest van de grote Nederlandse schilders Rembrandt en Frans Hals, van het sierlijke evenwicht van Vermeer en Pieter de Hoogh, en van de grandeur van Jan van Goyen en Jacob van Ruisdael, dat we de stille revolutie die zich afspeelde in de huiskamers van de burgerij over het hoofd hebben gezien – een revolutie die draaide om de manier waarop boeken de Nederlandse samenleving vormden en beïnvloedden. Er wordt wel beweerd dat de wanden van de Nederlandse huiskamers plaats boden aan drie miljoen schilderijen. Dat is best mogelijk, maar het aantal boeken dat er werd geproduceerd was vele malen groter, misschien wel driehonderd miljoen. Bij veilingen gingen in de loop van die eeuw op zijn minst vier miljoen boeken onder de hamer.’
De grote meesters: provinciaal
‘Boeken hoorden ook tot de belangrijkste exportartikelen van de Republiek, wat van de schilderijen niet gezegd kan worden. De grote kunstkenners van het zeventiende-eeuwse Europa sloegen de Hollandse schilderkunst beduidend lager aan dan wij tegenwoordig doen. In weerwil van de moeite die het Huis van Oranje zich getroostte om zijn favoriete schilders (onder wie korte tijd ook Rembrandt) een internationale reputatie te bezorgen, kon geen enkele Nederlandse schilder ook maar tippen aan de faam van Rubens en Van Dyck, de grote kunstenaars uit de katholieke Zuidelijke Nederlanden, wier werk de internationale elite van verzamelaars in vuur en vlam kon zetten. De uitstraling van de meeste Nederlandse schilderijen die nu over de hele wereld te prijk hangen in musea – de charmante dorpsherberg of het somptueuze stilleven – was in wezen provinciaal.’
Gravures aan de muur
‘Een belangrijk aspect van deze bloeiende binnenlandse markt betrof het gebied waar beeldende kunst en boekdrukkunst elkaar overlapten: de verkoop van gravures of houtsneden op papier. Dit was het medium waarin afbeeldingen en tekst met de grootste zeggingskracht konden worden gecombineerd. Dergelijk geïllustreerd drukwerk bereikte een groot publiek, dat ten tijde van grote overwinningen of een nationale crisis gaarne een deel van zijn zuurverdiende geld neertelde voor prenten waarop de triomfen van de Nederlandse vloot werden bejubeld of de vijanden van de Republiek over de hekel werden gehaald. Het succes in dit marktsegment was zo groot dat je in een willekeurig Hollands huishouden eerder een kaart of een gravure van een recente veldslag aan de muur kon zien hangen dan een stilleven of een landschap – wat wordt bevestigd als je nog eens goed kijkt naar de vele Hollandse interieurschilderingen. Dergelijk aan de actualiteit gebonden drukwerk was continu voorhanden op de planken of in de etalages van de vele boekhandels die het land telde. Ook dat was een profijtelijk onderdeel van deze veelvormige en alomvattende bedrijfstak.’
Nederlanders koloniseerden de boekenmarkt
‘Hoe kunnen we in ons beeld van de vaderlandse Gouden Eeuw meer plaats maken voor het boek? En hoe wisten Nederlandse huishoudens van hun kant ruimte te vinden voor al die boeken? Het was immers een klein en dichtbevolkt land, waar de meeste inwoners ook nog eens dicht op elkaar gepakt zaten in de steden van de provincie Holland. En toch werden er in Nederland niet alleen miljoenen boeken gedrukt, maar werden ze ook nog eens in groten getale ingevoerd vanuit Duitsland, Frankrijk en Italië. Veel van die boeken werden vervolgens weer doorgevoerd naar het buitenland, want met dezelfde bikkelharde doortastendheid waarmee ze zich toelegden op de handel in zijde, peper en walvisspek hadden de Nederlanders zich meester gemaakt van de internationale boekenmarkt. Omstreeks 1650 voldeed Amsterdam al aardig aan Voltaires beroemde kwalificatie, ‘het magazijn van de wereld’ (le magasin de l’univers), tot misnoegen van de naburige naties. De afkeer van het rabiate kapitalisme van de Nederlanders, die tevens de kiem vormde voor de oorlogen van de tweede helft van de zeventiende eeuw, werd mede aangewakkerd door hun geslaagde kolonisering van de internationale boekenmarkt.’
De privébibliotheken
‘Maar voor het zover kwam, hadden de Amsterdamse huishoudens al een halve eeuw de tijd gehad om hun huizen vol te zetten met boeken. De gevolgen waren ongekend. Twee eeuwen eerder zou Rembrandts boekenplank, met zijn povere tweeëntwintig titels, geen onaardige verzameling zijn geweest voor iemand in de zijlijn van de aristocratie of de kerkelijke hiërarchie van Europa. Een arts of jurist uit de zestiende eeuw bezat wellicht tussen de tweehonderd en driehonderd boekwerken, destijds al een aanzienlijke collectie. Maar weer een eeuw later, in de zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden, kon zelfs een willekeurige plattelandsdominee zich al een bibliotheek van die omvang veroorloven. Ook de collecties van intellectuelen telden al snel duizenden boekwerken: menige hoogleraar aan de vijf universiteiten die Nederland rijk was had een verzameling opgebouwd die vele malen omvangrijker was dan de bibliotheek van zijn eigen universiteit. De boekencollectie van een Amsterdamse brouwer, die in de jaren tachtig van die eeuw onder de hamer ging, telde meer dan duizend titels; de bibliotheek van een soldaat, Joachim Elias Otto, die werd geveild in 1690, omvatte vijftienhonderd boeken.’
Het geheim: nut
‘Waar haalden de Nederlanders de ruimte vandaan om al die boeken neer te zetten? En hoe waren ze zulke boekenmensen geworden? Dat kwam vooral doordat boeken nuttig waren. Er werden in de Lage Landen schitterende boekwerken geproduceerd – eminente staaltjes van vakmanschap en eruditie, zoals de befaamde atlassen van de firma Blaeu. Maar de prijs van dergelijke boeken beliep algauw een jaarinkomen, de allerrijkste burgers even buiten beschouwing gelaten. Wat het boekenbedrijf in gang hield was de gestage, steeds weerkerende afzet van het soort boeken dat het gezin van een ambachtsman of gezeten burger na rijp beraad placht aan te schaffen. In dergelijke huishoudens kocht men drie, vijf, misschien tien boeken per jaar. En die boeken werden aangeschaft om gebruikt te worden: een boek met recepten voor geneeskrachtige middelen om de gezondheid van het gezin te waarborgen, een boek over boekhouding om de zoon aan een betere baan te helpen, en vooral boeken die deel uitmaakten van hun geestelijk leven. Die boeken vertellen ons niet alleen wat voor leven de Nederlanders leidden, maar ook wat voor soort mensen ze waren.’
De koppen boven de alinea’s zijn niet afkomstig van de auteurs Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen.
De boekhandel van de wereld. Drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw is verschenen op 26 maart bij uitgeverij AtlasContact.
Geachte heer Abrahams,
Ik heb een vraag naar aanleiding van uw interessante artikel.
Waar kan ik een inhoudelijke beschrijving vinden van de 22 boeken van Rembrandt?
In het bijzonder ben ik geïnteresseerd in zijn boeken die op de klassieke oudheid betrekking hebben. Mogelijk: Plinius maior, Ovidius, Horatius e.d.
Of publicaties met verwijzingen naar kunst/kunstenaars uit de de klassieke oudheid. Mogelijk: Vasari, Van Mander e.d.
Ik zou er bijzonder mee geholpen zijn.
MVG,
P. Struycken
Beste heer/mevrouw Struycken,
Een interessante vraag. Het antwoord heb ik helaas niet zomaar paraat. Wel is er op internet meer te vinden over deze boedelinventaris. Als u googlet op “inventaris Rembrandt 1656“, dan komt u een aantal interessante treffers tegen, waaronder door het document zelf, als ik het wel heb. Het is moeilijk te lezen, maar wie weet lukt het met enige oefening (en inzoomen). Bij een andere treffer vind ik dat het vooral om boeken over kunst ging. Hopelijk bent u hiermee op weg geholpen.