Hoe de Oost-Afrikaanse taal Swahili uitgroeide tot een springlevende lingua franca legde Koen Bostoen vorige keer al uit. Nu struint de taalkundige van de universiteit van Gent door grammatica en woordenschat. Waar kun je een bia’tje drinken in een eropleni?
Wat voor soort taal is het Swahili?
‘Swahili is een zogeheten agglutinerende taal, net als de meeste Bantoetalen, de taalfamilie waartoe het behoort. Dat betekent dat woorden vaak zijn opgebouwd uit woorddelen, met elk een eigen betekenis. ‘Gebonden morfemen’ noemen taalkundigen die. Europese talen gebruiken eerder losse woorden om hetzelfde te zeggen. Daardoor kent het Swahili bijvoorbeeld relatief lange werkwoorden. Ter illustratie: ‘Hij is aan het slapen’ bestaat in het Nederlands uit vijf woorden. In het Swahili zeg je: analala. Die eerste a geeft ‘hij’ of ‘zij’ aan, de derde persoon enkelvoud. Na staat voor de tegenwoordige tijd progressief, die een handeling aangeeft die aan de gang is. Lal is de kern van het werkwoord ‘slapen’. De a achteraan is een standaarduitgang. In de verleden tijd vervang je na door li: alilala, ‘hij sliep’. Ta staat voor de toekomende tijd. ‘Hij zal slapen’: atalala. Maak je er meervoud van – ‘zij zijn aan het slapen’ – dan zeg je in het Swahili: wanalala. Verleden tijd: walilala. Toekomende tijd: watalala. Maak je er een negatieve zin van – ‘hij slaapt niet’ – dan verandert analala in halali. De ha- aan het begin en de -i op het einde zorgen voor de ontkenning.’
En hoe zit het met zelfstandige naamwoorden?
‘De vorming daarvan is net zo fascinerend. Je moet uitgaan van een voorvoegsel – oftewel een prefix – en een woordstam. Wil je de hoeveelheid aangeven, dan moet je dat prefix veranderen. Zo is een mtoto een kind. Watoto zijn meerdere kinderen. Een boek is een kitabu. Meerdere boeken: vitabu. Dit laatste is trouwens een mooi voorbeeld van een geïntegreerd Arabisch woord. In het Arabisch is een boek een kitaab. Het is opgenomen in het Swahili en de Swahili-morfologie wordt erop toegepast, dus het is perfect gebantoeïseerd.’
Welk fenomeen is nou typisch Swahili?
‘Waar wij drie woordgeslachten hebben – mannelijk, vrouwelijk en onzijdig – telt het Swahili vijftien zogenoemde naamwoordklassen. Die naamwoordklassen vormen een van de meest kenmerkende verschijnselen van de Bantoetalen. Vijftien valt trouwens erg mee, want andere hebben er soms wel twintig. Het naamwoordklassensysteem van Bantoetalen doet meer dan onze geslachten. Het dient ook voor meervoudsvormingen en voor de afleiding van naamwoorden. De naamwoordklassen kennen een bepaalde semantische motivering, een bepaalde logica, maar niet helemaal.’
Leg eens uit.
‘De meeste boomsoorten zitten bijvoorbeeld in een specifieke naamwoordklasse, de m-klasse. M-ti is de generieke term voor ‘boom’, mi-ti betekent ‘bomen’. Maar vruchten van bomen zitten weer in een andere klasse. En de meeste menselijke wezens hebben ook hun eigen klasse, net zoals de meeste dieren. Er bestaan veel uitzonderingen op deze indeling. Op basis van de betekenis van een woord kun je helaas niet voor honderd procent voorspellen in welke klasse het zit. Wel zijn er overeenkomsten. Neem een sinaasappel: chungwa, meervoud machungwa. Een sinaasappelboom heet dan mchungwa. Gaat het om meerdere sinaasappelbomen, dan spreek je van michungwa. Of een citroen: limau, meervoud malimau. Een citroenboom is een mlimau, meervoud milimau. Dus als je de boom wil aanduiden, kan je vaak een m voor de vrucht zetten.’
Welke woorden uit het Swahili kunnen wij als Nederlandstaligen herkennen?
‘Koffie bijvoorbeeld, dat is kahawa. Dat komt uit het Arabisch, en daar heeft het Nederlands het – via een omweg – ook vandaan. Net als kameel: ngamia. Het Swahili-woord voor ‘suiker’ komt ook al uit het Arabisch: sukari. En ‘moskee’: msikiti.’
Heeft het Swahili veel woorden uit andere talen geleend?
‘Er bestaan veel Engelse leenwoorden, die vaak als zodanig te herkennen zijn. Een jas is een koti. Bier is bia. Een dokter is een daktari. Gezin of familie is familia geworden. Verder heb je bijvoorbeeld dansi (dansen), jela (gevangenis) en hospitali (ziekenhuis). En eropleni (vliegtuig) – al wordt ook ndege gebruikt, het Bantoewoord voor vogel, specifiek: de wevervogel. Naast het Engels is ook het Portugees een populaire bron gebleken. Al in de vijftiende eeuw voeren Portugese handelaren langs de kusten van Tanzania en Kenia. Het woord voor ‘citroen’ komt daar vandaan: limau. En mvinyo betekent ‘wijn’. Een batata is een aardappel en een padri een priester. Gereza betekent gevangenis. In het Portugees is igreja weliswaar het woord voor kerk, maar in Fort Jesus, dat in 1593 door de Portugezen werd gebouwd in het hart van Mombasa, fungeerde de kerk vanaf een gegeven moment als gevangenis. Dus vandaar.’
Swahili wordt door 100 tot 150 miljoen mensen gesproken, het is een nationale taal in Kenia en Tanzania en een van de werktalen van de Afrikaanse Unie. Staat ze desondanks onder druk van bijvoorbeeld het Engels?
‘Het Swahili staat absoluut niet onder druk. Je zou het eerder een killer language kunnen noemen. Andere talen worden juist bedreigd door het succes van Swahili. In Tanzania en Kenia staat Swahili voor sociale promotie: je hebt het nodig om vooruit te komen in het leven. Engels heeft hetzelfde imago, maar die twee bijten elkaar niet. Het zijn de kleinere, lokale talen, die enkel in familiesituaties worden gebruikt en minder toepassingen hebben, die door Swahili worden weggedrukt.’
Grappig weetje: ik ben net terug uit Vietnam, en ook daar heet een biertje “bia” (en een station “ga” en en auto “o to”: het Vietnamees houdt niet erg van woorden met meer dan 1 lettergreep).