AANPIJPEN (ww.)
Pijpte aan, heeft aangepijpt.
c. Het aansteken van een pijp (of sigaar).
Gemeenzame uitdrukking voor Zijne pijp aansteken; bij uitbreiding ook wel schertsend van eene sigaar gebezigd.
‘Kom, ik wil nog wel eens aanpijpen. Het is nog vroeg, pijp nog eens aan. Mijne sigaar is uit, mag ik eens bij u aanpijpen?’ (WNT)