
Het dialect van Holland – en niet dat van Brabant of Vlaanderen – heeft de Nederlandse standaardtaal gevormd. Genadeloos prikt Miet Ooms een taalmythe door in Van vogala tot noncha, een heerlijk toegankelijk boek over het historische verhaal van het Nederlands. Cruciaal was de Val van Antwerpen van 1585, de scheiding tussen Noord en Zuid. Een fragment.
‘In het begin van de zestiende eeuw was het goed toeven in de Nederlanden. Het was de rijkste, dichtstbevolkte en meest verstedelijkte regio van heel Europa. De meest ontwikkelde provincies waren Vlaanderen, Brabant, Zeeland en Holland, niet toevallig degene met havens en met toegang tot de Noordzee. Sinds Maximiliaan van Oostenrijk werden de Zeventien Provinciën bestuurd door de Habsburgse dynastie en vielen ze onder het Heilig Roomse Rijk. Onder kleinzoon Karel V, die van zijn moeder het Spaanse rijk inclusief kolonies had geërfd, maakten de Lage Landen deel uit van een wereldrijk. De steden, met Antwerpen op kop, profiteerden van de handel in een rijk waar de zon nooit onderging.’
Van de top …
‘Antwerpen groeide in de eerste helft van de zestiende eeuw zelfs uit tot de grootste en rijkste stad van Europa. Op het hoogtepunt, rond 1560, woonden er wel 100.000 mensen. In een tijd dat een stad van 10.000 inwoners al uit de kluiten gewassen was, was dit een metropool. Antwerpen dankte zijn succes niet alleen aan zijn haven, maar ook aan zijn pragmatische stadsbestuur. Dankzij de bloeiende handel en de haven kwamen mensen van overal in de stad terecht. Sommigen waren op doorreis, anderen bleven er langer hangen. Meertaligheid was een vanzelfsprekendheid: wilde je meedraaien, dan sprak je naast je moedertaal liefst ook een mondje Frans, Spaans, Italiaans, Nederlands of Engels.
Maar die mix aan mensen betekende niet alleen veel talen, maar ook verschillende geloofsovertuigingen. Het stadsbestuur was op dat vlak bijzonder tolerant. Katholiek, joods, gereformeerd, orthodox: zolang het niet te zichtbaar was, mocht iedereen zijn godsdienst gewoon belijden. Moeilijk doen zou slecht zijn voor de handel, en dat wilde men natuurlijk niet. Antwerpen werd hierdoor ook een intellectueel centrum. En een broeinest van controversiële ideeën. Mensen als Thomas More en Erasmus vonden er hun weg naar elkaar en naar de grootste drukkerij van de wereld: de Gulden Passer van Christoffel Plantijn, zelf een immigrant uit Frankrijk.
… naar het dal
Maar het sprookje bleef niet duren. Tijdens de Beeldenstorm van 1566 vernielden protestanten in de Lage Landen op grote schaal heiligenbeelden en andere religieuze objecten in de katholieke kerken en kloosters. In Antwerpen bezetten een tweehonderdtal calvinisten de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Als reactie hierop stuurde de katholieke Spaanse koning Filips II hertog Alva naar de Lage Landen om orde op zaken te stellen en ineens maar de katholieke godsdienst als staatsgodsdienst in te stellen. Dan was er ten minste duidelijkheid. Het antwoord was opstand: een groot deel van de bevolking van de Zeventien Provinciën, waar de verschillende protestantse stromingen in veel steden sterk stonden, verzetten zich tegen de bemoeienissen van hun verre vorst. De opstandelingen waren vooral protestanten en de aanhangers van Willem van Oranje. Er kwam een oorlog die tachtig jaar zou duren en zich over heel Europa zou verspreiden. Voor Antwerpen betekende dit het begin van het einde.
Spaanse Furie
In 1576 had de havenstad zwaar te lijden onder de Spaanse Furie, een plundertocht en moordpartij door de Spaanse troepen van Filips II. Een jaar later viel de Citadel van Antwerpen in handen van Antwerpse calvinisten, die meteen een calvinistische republiek in de stad vestigden. Wat later werd de rooms-katholieke godsdienst er helemaal verboden. In 1581 sloot de stad zich aan bij het Plakkaat van Verlatinghe van de Staten-Generaal van de Nederlanden. Daarin zetten ze Filips af als hun heerser, omdat ze vonden dat hij zijn plichten als vorst niet nakwam.
Dat liet koning Filips zich niet zomaar zeggen. Hij gaf zijn veldheer Alexander Farnese de opdracht de Lage Landen te heroveren, voor hem en voor de katholieke kerk. Farnese was een uitstekende veldheer en strateeg. Zijn eerste verovering, Maastricht, verliep heel bloedig, maar daarna gooide hij het over een andere boeg. Eerst veroverde hij de omgeving van een stad, vernietigde de oogst, blokkeerde toegangswegen en hield de stad in een wurggreep tot die zich overgaf. Als dat vrijwillig gebeurde, liet hij de stad en de inwoners met rust en konden de niet-katholieken kiezen: zich bekeren of vrijwillig vertrekken. De tactiek werkte: op korte tijd veroverde hij bijna het hele zuiden: Duinkerken, Ieper, Gent, Brugge, Brussel. En toen zette hij zijn zinnen op de hoofdprijs: Antwerpen.
De Val
In 1583 al had de leider van de opstandelingen, stadhouder Willem van Oranje, een calvinistische buitenburgemeester benoemd voor Antwerpen. De buitenburgemeester was de vertegenwoordiger van de stad voor de buitenwereld en de woordvoerder aan het hof; de binnenburgemeester, verkozen door de schepenen, was verantwoordelijk voor de interne aangelegenheden van de stad. Filips van Marnix van Sint-Aldegonde had zich bekeerd tot het calvinisme nadat hij in Parijs les had gekregen van Calvijn zelf en in 1571 kwam hij in dienst van Willem van Oranje. Die droeg hem op de stad te verdedigen tegen Farnese, maar dat bleek een onmogelijke opdracht.
Farnese paste in Antwerpen dezelfde strategie toe als bij de andere steden: alle bevoorradingswegen blokkeren en de stad langzaam verstikken. In het geval van Antwerpen gebeurde dat door de Westerschelde te blokkeren. Farnese deed dat door een scheepsbrug aan te leggen die alle scheepvaart van en naar de stad onmogelijk maakte. Alle pogingen om de brug te vernietigen mislukten, de voedselvoorraden raakten op, er kwam hongersnood. En in augustus 1585, na iets meer dan een jaar belegering, koos de buitenburgemeester eieren voor zijn geld. Antwerpen was gevallen.
De trek naar het Noorden
Na de overgave liep de stad leeg, net als de rest van de Zuidelijke Nederlanden. Er kwam een migratiegolf op gang richting de Noordelijke Nederlanden waar godsdienstvrijheid heerste. Antwerpen ging van 100.000 naar 40.000 inwoners, Gent van 50.000 naar 15.000. Intussen barstten de steden in het noorden uit hun voegen. Rond 1600 bestond de bevolking van steden als Leiden, Amsterdam en Middelburg voor een tot twee derde uit inwijkelingen. Die kwamen niet alleen uit de Zuidelijke Nederlanden. Ook protestanten uit andere katholieke landen vonden in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een veilig onderkomen. De kakelverse Republiek, die zichzelf in 1585 tot onafhankelijke staat had uitgeroepen, werd in 1592 door Frankrijk en Engeland als zodanig erkend.
De val van Antwerpen luidde de definitieve scheuring van de Lage Landen in. De Antwerpse haven bleef nog tweehonderd jaar afgesloten van de Westerschelde en dus van de Noordzee. Het Noorden floreerde, het Zuiden stagneerde. Het Noorden werd deels protestants, het Zuiden volledig katholiek. Het Noorden werd een handelsnatie en een wereldrijk, het Zuiden bleef onder het gezag van vreemde mogendheden: nog heel even de Spanjaarden, daarna de Oostenrijkers en de Fransen.
En de taal dan?
Wat betekende dit nu voor het Nederlands? Zoals eerder gezegd kwamen in het midden van de zestiende eeuw de eerste taalgidsen voor het Nederlands op de markt. De meeste waren spellinggidsen en tweetalige grammatica’s om een moderne taal te leren. De auteurs ervan waren schoolmeesters en drukkers uit de Zuidelijke Nederlanden. De auteur van de eerste spellinggids bijvoorbeeld, Joos Lambrecht, was afkomstig van Gent. Dat is niet zo vreemd: in die periode waren de zuidelijke steden de place to be, voor handel, industrie en rijkdom. Hoewel er in die eerste gidsen nog niet aangestuurd werd op één algemene taal die op één prestigieus dialect was gebaseerd, had het er op dat moment alle schijn van dat de Nederlandse standaardtaal op Brabantse, eventueel Gentse leest geschoeid zou worden.
Verschuivend zwaartepunt
Tot eerst een beeldenstorm door Europa raasde, gevolgd door een Spaanse furie, opstandige geuzen en een uitstekende Spaanse veldheer, die zelfs de grootste stad van Europa op de knieën kreeg. En de protestanten, waaronder veel intellectuelen, naar het vrije en tolerante Noorden vluchtten. Niet dat het Zuiden helemaal zonder schoolmeesters en drukkers kwam te zitten. Maar toch, samen met het economische en intellectuele verschoof ook het culturele zwaartepunt naar de Hollandse steden. Net in die periode kwam er ook meer aandacht voor normering en het bouwen van een beschaafde volkstaal die minstens op hetzelfde niveau als de klassieke talen stond. En dus werd er geen zuidelijke dialect als basis gekozen, maar een Hollands dialect, één met prestige.
Nieuwkomers
De migranten uit de Zuidelijke Nederlanden hadden amper invloed op die standaardtaal in wording. Om te beginnen waren zij niet de enige migranten in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Aangetrokken door de tolerante houding van de Noordelijke Nederlanden waren joden en protestanten uit alle hoeken van Europa er al in de vorige decennia naartoe gevlucht vanwege de vervolging door de katholieke Europese vorsten. Dat waren niet alleen humanisten en intellectuelen, maar ook arbeiders, ambachtslieden, soldaten, armoezaaiers, uit Frankrijk, Spanje, Portugal. Toen Rotterdam na de val van Antwerpen de rol van grootste havenstad van Europa overnam, volgden die arbeiders, handelaars, gelukzoekers. Vooral uit Duitsland. Soms bleven ze maar even, soms bleven ze lang, of zelfs permanent hangen.
Spaanschen Brabander
Door die mix van herkomst, religie, overtuigingen en talen ontstond er een nationaal gevoel, en dus een vruchtbare voedingsbodem voor de constructie van zo’n eigen prestigieuze volkstaal. Een stevige constructie, met een basisdialect, grammaticale regels en woordenschat die geschikt is voor wetenschap, literatuur, gerecht en beleid. De basis van die volkstaal vormde het dialect van de Hollandse rijke elite. Niet dat van de Brabantse inwijkelingen, want dat vonden de Hollandse dames en heren maar een onbeschaafd taaltje vol ‘ongeschuumde woorden’ (bastaardwoorden). Een duidelijk bewijs daarvan is het stuk De Spaanschen Brabander van Bredero. In het volgende fragment bezingt de Antwerpenaar Jerolimo zijn Brabantse taal en steekt zijn Amsterdamse knecht Robbeknol er de draak mee. De inwijkelingen pasten zich over het algemeen wel snel aan de heersende zeden en taalgebruiken aan.
ROBBEKNOL:
O eelekaarten soudmen dat lebbighe Brabants siften
Of wannen, gelijck de Kruyeniers haar kruyen, soo waar as ic leef,
Ick wil wel wedden datter de helft niet over en bleef.
Dattet Hof te Bruyssel eens banden al de uytheemsche wóórden,
Dat yegelijck most gaan daar sy eygen zijn, of daarse thuys hóórden
Wat souwer een goetje vertrecken: gantsch lyden hoe kaal
Souwen de Brabbelaars staan kijcken met haar arme jottoosse taal:
Maar nou zijnse hier so vermaagschapt datmense niet sou kunnen scheyen
Al had je al de geleerden, Professoren en Doctoren van Leuven en van Leyen.JEROLIMO:
Slecht-hoyen als ghy zijt, moockt eensens een acte notoriaal.
Gaylien en weet van hoofse tarmen, gy schrijft moor duyts teenemaal.
Onse Notarissen en Secretarissen verstaander pertinent op de pronunciatien.
Dan trouwens ‘tis haar geoctroyeert, met edicten, privilegien en gratien
Van’t Kayserlaijcke Hof: ou ‘tis een volcxken seer extreem.
Vertaling:
ROBBEKNOL:
Nondedorie, ze zouden dat lelijke Brabants moeten zeven
Of wannen, zoals de kruideniers doen met hun kruiden, zowaar ik leef,
Ik wil wedden dat er nog niet de helft van over bleef,
Als het gerechtshof van Brussel alle buitenlandse woorden zou bannen,
Zodat elk (woord) gebruikt wordt waar ze vertrouwd zijn en dus thuishoren,
Wat zouden er veel vertrekken: verdorie, hoe kaal
Zouden de brabbelaars staan kijken met hun arme primitieve taal:
Maar nu zijn ze hier zo nauw met inheemse worden verbonden dat je ze niet kunt scheiden
Al waren alle geleerden, professoren en doctoren van Leuven en Leiden hier.JEROLIMO:
Domkoppen dat gij zijt, mokt eens een notariële akte op.
Gaailie weet niets van verheven termen, gij schrijft maar alleen wat Hollandse woorden.
Onze notarissen en secretarissen beheersen de officiële uitspraken heel precies.
Maar het is trouwens bij wet uitsluitend aan hen toegestaan, met edicten, privilegies en gratiën
Van het kaaizerlijk hof: och, ’t is een heel uitzonderlijk volkske.
Toeschouwer
Wat gebeurde er intussen in de Spaanse Nederlanden? Daarover kunnen we kort zijn: weinig. Maar ook weer niet helemaal niets. Het Nederlands werd nog wel gebruikt in geschriften en bij de lokale overheden, en net als in het Noorden verschenen er taalgidsen. Maar de echte standaardisering vond plaats in het Noorden. Het Zuiden kreeg de rol van toeschouwer toebedeeld.’
Bovenstaande is een door auteur Miet Ooms goedgekeurde bewerking van het hoofdstuk ‘De scheiding van Noord en Zuid’, blz. 188-196, uit haar boek Van vogala tot noncha. Het historische verhaal van de Nederlandse taal (uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts).