Willem van Oranje: 18 feiten uit zijn biografie (deel 1)

Dit jaar las ik De zwijger. Het leven van Willem van Oranje van René van Stipriaan. Een geweldig boek, vol opvallende feiten. Wist je dat Willem van Oranje een jaar voor zijn dood al een kogel door zijn hoofd kreeg, bijvoorbeeld? Of dat de spijkerharde hertog van Alva in zijn nadagen leefde op borstvoeding?

De biografie uit 2021, waarvoor Van Stipriaan de Libris Geschiedenisprijs en de Nederlandse Biografieprijs won, barst van de weetjes – sommige belangrijk, sommige gewoon grappig. Een aantal feiten die mij opvielen heb ik op Bluesky gezet. Hieronder de volledige lijst (nou ja, deel één), met toelichting.

1.
Kinderachtig gedrag

Even een korte voorgeschiedenis.

Willem van Oranje (1533–1584), geboren in het Duitse Dillenburg, werd grotendeels opgevoed aan het hof van keizer Karel V in Brussel. Brussel gold als de hoofdstad van de Nederlanden, zoals het geheel van zeventien gewesten of provinciën in onze hoek van Europa ook werd genoemd. Met de keizer bouwde Oranje een goede band op. Nadat diens zoon Filips II het roer overnam, die vanaf 1559 vanuit Spanje regeerde, verslechterde de relatie tussen de Nederlandse adel en de centrale overheid echter aanzienlijk.

Filips had zijn halfzus Margaretha van Parma als landvoogdes (of plaatsvervanger) aangesteld, maar het was vooral zijn adviseur Antoine Perrenot de Granvelle die in Brussel aan de touwtjes leek te trekken. Samen met andere Nederlandse edelen voerde Oranje jarenlang een campagne om de gehate Granvelle weg te krijgen. Zij zagen hem als een bedreiging voor hun eigen privileges en bovendien voerde hij, als kardinaal van Mechelen, de rooms-katholieke inquisitie aan tegen plaatselijke protestanten. Ze kregen hun zin in 1564, toen Granvelle naar de Franche-Comté werd overgeplaatst.

Wat mij dus opviel: hadden ze eindelijk Granvelle weggewerkt, gingen de edelen zélf ruziemaken. Opeens was namelijk een machtsvacuüm ontstaan en Oranje wilde het opvullen, net als de graaf van Egmond, die andere belangrijke Nederlandse edelman. De strijd tussen de twee werd regelmatig publiekelijk uitgevochten, schrijft biograaf Van Stipriaan (blz. 209). Iets wat ‘tot gênante taferelen kon leiden, zoals met hun beider vrouwen, die elkaar bij smalle doorgangen [in Brussel] geen voorrang wilden verlenen en zich er samen doorheen wurmden.’
Tsss.

2.
De toespraak op Oudjaarsdag

Dan Oranjes ideeën over godsdienst. Zijn leven werd getekend door de Reformatie: de zestiende-eeuwse, Europese beweging die het christendom en de katholieke kerk wilde hervormen. Oranjes moeder was luthers, dus protestants, maar toen hij op elfjarige leeftijd het prinsdom van Orange in Frankrijk erfde en een zeer hoge edelman werd, haalde Karel V hem naar Brussel om hem een degelijke, katholieke opvoeding te geven. Hoe Willem van Oranje écht over godsdienst dacht, is onmogelijk te achterhalen, schrijft Van Stipriaan, want als een ware diplomaat uitte hij zich wisselend. Er zijn zelfs historici die claimen dat Oranje louter uit eigenbelang handelde.

Hij kon niet goedvinden dat ‘vorsten wilden heersen over het geweten van mensen’

Toch hield hij op de laatste dag van 1564 een modern klinkend betoog. In Antwerpen hadden zojuist godsdienstrellen plaatsgevonden. Oranje stond voor een keuze: moest hij openlijk stelling nemen tegen Filips II? De streng katholieke koning wilde dat ketters in de Lage Landen keihard zouden worden aangepakt, dus daarvoor kon Oranje zich niet meer afreageren op Granvelle, die verdwenen was. Het concilie van Trente (1545–1563), het antwoord van de paus op de Reformatie, was net zo onverbiddelijk gebleken. Wat te doen in de Nederlanden?

Wat mij dus opviel: op 31 december, in de Raad van State in Brussel, in het bijzijn van Margaretha van Parma, sprak Oranje zich uit. De besluiten van Trente zouden hier nooit slagen en de vervolging van ketters moest stoppen, meende hij. Zelf wilde Oranje katholiek blijven, maar hij kon niet goedvinden dat ‘vorsten wilden heersen over het geweten van mensen, en hun de vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen’ (blz. 213). Oranje sprak heftig en zo langdurig dat Margaretha na afloop, om zeven uur ’s avonds, niet meer wilde reageren – ze moest eerst iets eten. Raadsvoorzitter Viglius was danig in de war gebracht door de toespraak, deed die nacht geen oog dicht en werd de volgende ochtend getroffen door een beroerte.

Deze beslissing leidde tot een gigantisch en hilarisch zuipfestijn

3.
Het zuipfestijn van de geuzen

Hoe de geuzen – de tegenstanders van Filips II en later de burgers die de wapens opnamen tegen het leger van de koning – aan hun bijnaam kwamen, weten we wel. Zo: Margaretha van Parma kreeg op 5 april 1566 een smeekschrift aangeboden, ondertekend door meer dan vijfhonderd edelen, die haar verzochten de aanpak van ketters te matigen. Dat deden ze op intimiderende wijze, waarna raadslid Karel van Berlaymont de landvoogdes gerust probeerde te stellen door de leden van dit zogeheten Eedverbond gueux te noemen, Frans voor ‘bedelaars’. Margaretha beloofde de edelen om de kwestie nog eens aan te kaarten bij de koning. Tot die tijd zou de gewenste verzachting gelden van de ketterplakkaten.

Wat mij dus opviel: deze heuglijke beslissing leidde tot een gigantisch en hilarisch zuipfestijn. De initiator van het smeekschrift, Hendrik van Brederode, riep drie dagen later bij een diner de leden van het Eedverbond het scheldwoord gueux in herinnering. ‘Als wij dan geuzen zijn, laten we dan ook maar bedelzakken dragen en uit bedelnappen drinken.’ Hij hing een bedelzak over zijn schouder, dronk een houten kom vol wijn in één teug leeg en brulde: ‘Leve de geuzen!’

Alle zilveren en gouden bokalen op tafel werden vervangen door houten kommetjes, er werd gedronken, geroepen en grappen gemaakt. Van Stipriaan spreekt van ‘een kolkende en van de alcohol dampende ketel vol emoties en creativiteit’ (blz. 248). Later die avond kwam ook de dan 33-jarige Oranje langs (die het smeekschrift verdedigde, maar niet had ondertekend) en de graven van Egmond en Horne. Ze lieten zich verleiden door het uitbrengen van een toost, waarop luid gebruld werd: ‘Leve de koning, leve de geuzen!’

Zuipen, feesten en provoceren zat hem in het bloed

4.
De ‘Grote Geus’

Deze Hendrik van Brederode (1531–1568), heer van Vianen en burggraaf van Utrecht, was een echte gangmaker. Zuipen, feesten en provoceren zat hem in het bloed. Ook na die avond bleef hij sarren, lezen we bij Van Stipriaan (blz. 250). ‘Brederode vertrok op 10 april met zijn gevolg uit Brussel, terug naar Vianen. Hij had zichzelf en zijn hele entourage in bruine pijen van bedelmonniken gestoken. Hij maakte van zijn triomftocht naar het noorden opnieuw een carnavaleske demonstratie. Bij zijn doorkomst in Antwerpen joeg hij daarmee het stadsbestuur de stuipen op het lijf, en dat was precies de bedoeling.’

Wat mij dus opviel: Brederode zette de toon. Niet voor niets luidde zijn bijnaam ‘de Grote Geus’. Zijn gevoel voor theater was aanzienlijk, getuige het hierboven vermelde diner – vermoed mag worden dat hij rekwisieten als bedelzakken en -nappen van tevoren had geregeld. De beschrijving van Brederodes tocht in monnikspij besluit Van Stipriaan met de woorden: ‘Er was in de Nederlanden een nieuwe macht opgestaan. En dat moest iedereen weten.’

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *