Antikatholieke stemming in Amsterdam: ‘Veegt uw aars met kanunniken’

Alteratie van Amsterdam, 26 mei 1578. Door Jan Luyken. (Rijksmuseum)
Het Spaansgezinde stadsbestuur en de katholieke geestelijkheid worden gedwongen te vertrekken: op de kade bij de Dam stappen zij op de boot.

In het boek Ooggetuigen van de Gouden Eeuw van René van Stipriaan, dat vorige maand opnieuw werd uitgegeven, vinden we verslagen van Nederlanders uit lang vervlogen tijden. Soms heerlijk openhartige, zoals deze dagboeknotities van de katholieke geestelijke Wouter Jacobsz. uit Amsterdam. De stad stond in de Tachtigjarige Oorlog lang aan de kant van de Spanjaarden, maar in februari 1578 gaf het katholieke stadsbestuur toe aan druk vanuit de bevolking en besloot dat aanhangers van protestantse religies voortaan niet meer werden vervolgd: de zogeheten Satisfactie. In de stad sloeg de stemming om.

‘Op 23 februari hoorden wij dat er veel uitgewekenen en ballingen weer naar Amsterdam terugkeerden, zodat men kon waarnemen dat de bevolking er toenam. Men zag dat het degenen die binnenkwamen zeer verschillend te moede was: sommigen waren bedroefd, sommigen waren verbitterd. Je kon nu al merken dat men meende niet meer onder de regels van de heilige kerk te vallen, want niemand werd iets in de weg gelegd, hoezeer daarop ook geattendeerd werd. Ja, in deze dagen kwamen twee zakken vol vogels de stad binnen en die werden dezelfde dag nog uitgevent, ondanks het feit dat het vastentijd was. Hiervoor werd niemand bestraft.’ […]

De angst neemt toe: ‘Veegt uw aars’
Op 4 maart begonnen de geestelijken en andere katholieken hun goederen te verzamelen en uit Amsterdam te versturen, vrezend dat ze door kwaadwilligen beroofd en geplunderd zouden worden. Ik deed het zelf ook. Ik verstuurde mijn spullen naar Gouda, waar ik het eerder met veel moeite en grote onkosten vandaan had weten te krijgen.’
[…]
‘Op 12 maart werden in Amsterdam de oude vaandels van de katholieken gestreken en de vaandels van de geuzen daarvoor in de plaats opgericht.’
[…]
‘Op 14 maart vond men in Amsterdam op de Doelen, tot smaad van de geestelijkheid, de volgende woorden geschreven: ‘Eet papen, schijt monniken en veegt uw aars met kanunniken.’ Toen men dit zag, gingen er wel enige geruchten dat men dit wilde wreken, maar dat gebeurde niet. Ook gebeurde het op deze dag dat een priester over straat ging en ter hoogte van het clarissenklooster door vijf of zes recent teruggekeerde personen overvallen werd, met veel smadelijke en ongepaste woorden. Ze dreigden hem een pak slaag te geven. Hierdoor raakte deze goede man geheel over zijn toeren, en hij werd doodsbleek.’ […]

Losbandige nonnen
‘Op 25 april hoorden we dat de nonnen in de kloosters van Amsterdam deden alsof ze zich nog maar weinig aantrokken van hun kloostergelofte. Men zag de nonnen veel over straat lopen, sommigen maakten zelfs plezierreisjes naar andere steden. Ze gingen overal waar ze dachten aangenaam vermaak te kunnen vinden. Als iemand tegen hen zei dat ze de regels schonden en dat ze daarvoor op verbanning konden rekenen, dan zeiden ze lichtvaardig en met grote verachting voor het zwaard van de heilige kerk: ‘Als men ons in de ban doet, dan zullen we daar als één man uit springen.’ En niemand kon hier iets tegen doen.’ […]

De eerste hagepreek
‘Op 11 mei werd buiten het rechtsgebied van Amsterdam, in de buurt van de werf van Jacob Hannesz., voor het eerst door de calvinisten gepreekt. Uit de stad is er veel volk naartoe gegaan. We hoorden dat er diakenen, ouderlingen en dergelijke zijn aangesteld, en dat er bovendien vier kinderen op de manier van de geuzen gedoopt zijn. Tijdens de preek zijn er ook schotels rondgegaan, met het verzoek aalmoezen te geven voor de armen van hun gemeente. Toen dit de katholieken ter ore kwam, kon men goed merken dat ze door grote droefheid overvallen werden. Ze raakten hierdoor erg bezorgd dat de rebellen de ware religie nog eens zouden vernielen en ten onder zouden brengen. Want ze wisten wel dat op andere plaatsen het aanhangen van deze dwaalleer al tot een hoogtepunt was gekomen.’ […]

Geweld
‘Op 26 mei was er in Amsterdam zwaar verdriet door de geuzen, die zich in die dagen zeer opdrongen. Ze begonnen de overhand te krijgen doordat de binnengekomen vreemdelingen in groten getale meer dan twee uur lang op de Dam bijeenkwamen. Ze vaardigden enkele mensen af naar de magistraat in het stadhuis, die daar bijeen was om recht te spreken. Daar vroegen de afgevaardigde bannelingen aan de burgemeesters of zij hun een kerk ten gebruike wilden geven. De burgemeesters antwoordden dat zij dit niet doen konden, omdat ze gehouden waren aan de bepalingen van de Satisfactie. De afgevaardigden zeiden: ‘Wij hebben onze diensten lang genoeg buiten gehouden, we willen daarom een kerk hebben. Wij vragen u of u ons daarin tegemoet wilt komen of niet?’ Hierop zeiden de burgemeesters: ‘Als jullie een kerk willen hebben en die ook in bezit nemen, dan zullen we dat gedogen, maar we hebben liever, en vragen jullie dat ook, dat jullie zulks niet doen.’ Daarop zeiden de geuzen weer: ‘Wij vragen u ten slotte nog eens of u ons een kerk wilt gunnen of niet?’ Nadat de burgemeesters geantwoord hadden dat ze daar niet mee konden instemmen, werden ze door de geuzen overvallen. De hele magistraat en vele andere goede katholieken, de een voor, de ander na, sommigen op het stadhuis en veel in hun eigen huis, werden gevangengenomen.’ […]

Beeldenstorm
‘Ze liepen door de hele stad met ontblote zwaarden in hun handen. Nadat ze de Dam, de poorten, de wallen en de kloosters goed in handen gekregen hadden, trok de resterende meute naar de minderbroeders, waar ze erg boosaardig tekeergingen. Het altaar van de kerk, en de beelden en andere versieringen, gooiden ze kapot. De goederen van het klooster – huisraad, boeken, ornamenten, levensmiddelen en dergelijke – werden als buit meegenomen. De broeders werden allemaal zwaar mishandeld, gevangengenomen, en gezamenlijk, onder lasterlijk roepen, over straat gedreven. Ze werden in een schip ruw op elkaar gegooid. Ze waren vervuld van ellende, want hun kleren waren meest van het lijf gescheurd. En omdat ze zo geslagen waren, hadden ze geen fut meer om te gaan verliggen of zich eens om te keren.’
[…]
‘Ze werden allemaal tezamen de stad uit gevoerd en op de dijk gezet, vanwaar eenieder zijns weegs mocht gaan.’
[…]
‘Op 27 mei werden in de Oude Kerk de beelden kapotgegooid. De geuzen werden steeds wreder en overmoediger. Op deze dag vertrokken uit Amsterdam, door de hulp van Jan Duyn, de [nieuwe] kapitein, de eerzame priors van Windeshelm, van Blockem en van Marienhoof.’ […]

Vertrek
‘Op 28 mei vertrok ik uit Amsterdam door de hulp van de voornoemde kapitein. Ik dacht dat ik naar Amersfoort zou gaan, maar tot mijn verwondering kwam ik die avond terecht in Leiden bij de Poolse zusters. In de schuit, die gehuurd was door de pastoor van de Nieuwe Kerk van Delft, zat ik samen met Pieter Opmeer sr. en met Pieter Opmeer jr., die ook op de vlucht waren. Ze hielden mij vrij van vrachtgeld, want ze waren zeer dankbaar dat ze buiten de stadspoort hadden kunnen komen.’

Ingekort hoofdstuk uit de door René van Stipriaan samengestelde bundel Ooggetuigen van de Gouden Eeuw. De wonderjaren van de Republiek uit 2000, die op 29 augustus 2019 in herziene druk opnieuw is uitgegeven door uitgeverij Querido.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *