Deze Franstalige immigrant drukte zijn stempel op de Nederlandse cultuur

Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589) door Peter Paul Rubens. Museum Plantin-Moretus

Christoffel Plantijn (ca. 1520–1589) runde de grootste drukkerij ter wereld. De Franstalige immigrant uit Antwerpen speelde een belangrijke een rol in de Nederlandse cultuurgeschiedenis, met name vanwege zijn baanbrekende woordenboeken. 

Antwerpen, 1550
Antwerpen, 1550. Uit alle hoeken van de Nederlanden, en ver daarbuiten, stroomde het volk naar de bruisende Brabantse metropool. Al jaren. De havenstad aan de Schelde telde inmiddels 100.000 inwoners – na Parijs was geen stad benoorden de Alpen zo groot. Er was werk, er was handel, er was industrie. Engels wol en laken werden via de haven over de rest van het continent verspreid, net als specerijen uit de pas ontdekte koloniën in de Nieuwe Wereld. In de stad woonden diamantbewerkers, zijdewevers en suikerraffineerders. Er was een beurs – uniek in Europa – waar bankiersfamilies zakendeden met papieren in plaats van muntgeld.

De Middeleeuwen waren voorbij, een nieuw tijdperk diende zich aan. Antwerpen was een plek van ongekende mogelijkheden. Dat zag ook een dertigjarige Fransman, die kort tevoren was gearriveerd. ‘Boven andere plaatsen koos ik (…) Antwerpen als woonplaats. Want ik vond dat geen enkele andere stad ter wereld meer voordelen bood voor het ambacht dat ik toen begon,’ zou deze Christoffel Plantijn later noteren. Hij ging een glorieuze carrière tegemoet, weten we uit De woordenaar (2014, uitgeverij Balans), de biografie die Sandra Langereis over hem schreef.

De boekbinder
Christoph Plantin kwam uit de buurt van Tours. Zijn moeder was gestorven aan de pest, zijn vader had hij sinds zijn veertiende niet meer gezien. Hij had het vak van boekbinder en boekdrukker geleerd en brandde van ambitie om een eigen onderneming te beginnen. Met zijn vrouw Jeanne trok hij naar Antwerpen, waar de boekenbranche explosief groeide. Van alle drukkers in de zeventien Nederlandse gewesten had de helft zich in de Scheldestad gevestigd. Hun vak was enorm kapitaalintensief, maar in dit deel van Europa konden relatief veel mensen lezen en schrijven. Door de vele steden waren er arbeidskrachten zat en voor een luxueus ambachtsproduct als een boek telde Antwerpen genoeg rijke afnemers.

De eerste drukpers
Plantin, die zijn naam vernederlandste naar Christoffel Plantijn (of verlatijnste naar Christophorus Plantinus) bezat geen kapitaal. Evenmin kon hij leunen op het netwerk van zijn familie. Wel beschikte hij over een commercieel instinct. Na een aantal jaren handelen in boeken, kaarten en kanten stoffen schafte hij in 1555 zijn eerste drukpers aan: het geboortejaar van drukkerij en uitgeverij Officina Plantiniana. Het eerste werk waarmee hij naam maakte op de internationale boekenmarkt was een fraai geïllustreerd boekje over de uitvaart van keizer Karel V, de landsheer die in 1558 overleed. Plantijn begon onmiddellijk met zijn pogingen geld los te peuteren bij de nieuwe machthebber, Karels zoon Filips II – contacten leggen was een van zijn talenten.

Commercieel inzicht
Zijn andere lagen op het gebied van kwaliteit. Plantijn betrok letters bij de beste, trendsettende ontwerpers in Parijs, waar zijn bedrijf een filiaal had. Claude Garamond was misschien wel de beroemdste: hij geldt als de stamvader van de romeinletter, zoals Times New Roman, en het lettertype dat zijn achternaam draagt is eveneens beschikbaar in Word. Ook publiceerde Plantijn boeken over de talrijke wetenschappelijke ontdekkingen die in zijn tijd werden gedaan, zoals het anatomische standaardwerk van Andreas Vesalius. Hij nam een groot financieel risico door ze rijkelijk te illustreren met dure kopergravures, maar zijn uitgeverij werd er beroemd mee. Daarnaast bespeelde Plantijn verschillende doelgroepen. Zo drukte hij in 1565–1566 een Hebreeuwse bijbel: in Hebreeuwse letters dus en bedoeld voor joodse lezers. Hij bracht het boek in verschillende gedaantes op de markt, zowel in luxueus grootformaat als in pocketeditie. De bijbel verkocht goed en vond zijn weg naar joodse gemeenschappen van Oost-Europa tot aan Marokko.

De boekhandel van Plantijn in Antwerpen (anoniem, ca. 1886, prent naar tekening van Charles Tichon, naar schilderij van Charles Meer Webb)

Dominantie
Na twee decennia hard werken kende Plantijns uitgeverij zijn gelijke niet, in heel Europa. Kijk maar naar zijn bedrijfspand, De Gulden Passer. Halverwege de jaren zeventig verhuisde hij het naar de Vrijdagmarkt in het centrum van Antwerpen en zette er 22 drukpersen neer. Ter vergelijking: de meeste zestiende-eeuwse drukkerijen, ook die in de belangrijkste boekensteden Parijs en Venetië, hadden er hooguit drie. Terwijl daar ongeveer acht werknemers rondliepen, overzag Plantijn in drukke tijden meer dan vijftig zetters, drukkers en inkters, plus een aantal proeflezers en redacteuren (niet zelden enkele van zijn vijf dochters, die hij inmiddels had, en hun echtgenoten), knechten en winkelbedienden. Zijn drukkerij, de grootste ter wereld, was uitgegroeid tot een toeristische trekpleister. Over zijn positie op de boekenbeurs van Frankfurt, de belangrijkste van Europa, schrijven de historici Andrew Petegree en Arthur der Weduwen: ‘In de jaren 1550–1575 was de Frankfurter Buchmesse vrijwel synoniem met de grote Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn.’ (Uit: De boekhandel van de wereld, 2019, Atlas Contact.)

Het eerste woordenboek
Twee meesterwerken van Plantijn verdienen nadere toelichting. De eerste is de publicatie van het eerste Nederlandse woordenboek. ‘Ik ben niet in staat de taal te spreken zoals het betaamt,’ schreef de geboortige Fransman eens over zijn matige beheersing van het Nederlands. Hij miste een woordenboek. Woordenlijsten had je: gedrukte opsommingen van Latijnse woorden, vaak uit een religieuze tekst, met daarachter de vertaling in een volkstaal als Frans of Duits. Plantijn draaide het om en nam het Nederlands als uitgangspunt. Alles wat in het Nederlands gedacht, gezegd en geschreven kon worden, moest in zijn boek komen te staan – de grondslag van de moderne lexicografie. De Schat der Neder-duytscher spraken verscheen in 1573 en geldt als het allereerste volkstalige woordenboek ooit, binnen én buiten de Nederlanden. Er zouden er nog vele volgen. Plantijn introduceerde ook nog eens een typografisch slimmigheidje. Naast het Nederlandse trefwoord stond de vertaling in het Frans, gevolgd door die in het Latijn. De drie talen waren elk gedrukt in een ander lettertype, zodat ze visueel direct van elkaar te onderscheiden waren.

Een latere versie van Plantijns woordenboek Nederlands

Standaardnederlands
Als basis had Plantijn de spreektaal genomen van Vlaanderen en Brabant, waar het politieke, economische en culturele zwaartepunt van de Nederlanden lag. Later zou dat verschuiven naar het noorden, maar zelfs de samenstellers van de ‘Hollandse’ Statenbijbel van 1637, de eerste officiële Nederlandse Bijbelvertaling, raadpleegden de woordenboeken van Plantijn. Ze verleenden diens zuidelijke klankkleur prestige, door woorden te gebruiken als ‘huis’ in plaats van het Hollandse ‘huus’, ‘gij’ in plaats van ‘u’ en ‘wenen’ in plaats van ‘huilen’. Behalve geld verdienen had Plantijn nog een ander doel met zijn woordenboeken. Vanuit zijn werkplaats zag hij de regionale verschillen en hij hoopte de aanzet te geven tot een eenheidstaal, via drukwerk ontwikkeld en gestandaardiseerd, waarmee de inwoners van de zeventien Nederlandse gewesten nader tot elkaar zouden kunnen komen.

Godsdiensttwisten
Plantijns tweede baanbrekende werk vloeide voort uit hét thema van zijn tijd: de godsdiensttwisten. In de loop van de zestiende eeuw waren protesten tegen de katholieke kerk uitgegroeid tot nieuwe geloofsstromingen. De Nederlanden, en zeker Antwerpen, telden een hoop protestanten die de ideeën aanhingen van de Frans-Zwitserse theoloog Johannes Calvijn. Deze calvinisten kwamen geregeld in conflict met Filips II, die zich opwierp als verdediger van het katholieke geloof. Waar de sympathie van Plantijn lag is onduidelijk, maar zowel persoonlijk als professioneel had hij een hekel aan radicalisme. In Frankrijk had hij gezien hoe godsdiensttwisten door geweld waren geëscaleerd en hij hoopte dat zijn nieuwe vaderland de rust zou weten te bewaren.

Polyglotbijbel
In dat licht mag de zogeheten Polyglotbijbel gezien worden, die hij tussen 1568 en 1572 op de markt bracht. Het boek bevatte niet alleen de Latijnse standaardbijbel, maar ook de grondteksten waarop die was gebaseerd: in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Syrisch. Zo kon ieder voor zich de ontwikkeling van het belangrijkste boek in het christendom bestuderen. Zowel katholieken als protestanten misbruikten het woord van God, vond Plantijn, maar studie van de Polyglotbijbel kon hen dichter bij elkaar brengen. Los daarvan ging het om een magnifiek staaltje vakmanschap. De bijbel woog maar liefst 48 kilo en telde 1788 vellen, gedrukt in verschillende alfabetten en lettertypen. Op verzoek van Filips II produceerde Plantijn zes achtdelige exemplaren op peperduur perkament, voorzien van leren boekbanden met het koningswapen erin gestanst. In ruil ontving hij een beperkte subsidie en mocht hij de koning als patroon opvoeren. Plantijns magnum opus is de geschiedenis ingegaan als de Koningsbijbel.

Voorblad uit Plantijns Koningsbijbel

Oorlog
Toen het laatste deel van de drukpers rolde, was het religieuze conflict echter razendsnel uit de hand aan het lopen. Calvinisten hadden in Antwerpen en elders een Beeldenstorm doen woeden, die door Filips II keihard was bestraft, waarop de Nederlanden onder leiding van Willem van Oranje in opstand waren gekomen tegen hun koning. De Tachtigjarige Oorlog was in volle gang. Antwerpen kreeg het zwaar te verduren. Hoewel katholieken en calvinisten probeerden samen te leven in een zogeheten religievrede, radicaliseerden beide groepen en trokken de laatsten aan het langste eind. Antwerpen werd een prooi voor het koninklijke leger. Dieptepunt was de Spaanse Furie: soldaten van Filips II, van wie velen al jaren geen soldij hadden ontvangen, drongen in 1576 de stad binnen en gingen vier dagen lang beestachtig tekeer. Er werd geroofd, gemoord en verkracht en het stadhuis ging in vlammen op.

Willem van Oranje op bezoek
Ook De Gulden Passer werd gebrandschat. Plantijn zag zijn uitgeverij bedreigd door alle onlusten. Nu hij Filips II had verloren, zijn grootste klant, wendde hij zich tot de andere partij. De Staten-Generaal, het orgaan waarin de opstandige Nederlandse gewesten zich hadden verenigd (en dat zou uitgroeien tot het bestuur van een onafhankelijke republiek), was neergestreken in Antwerpen. Plantijn verzocht om het monopolie op hun overheidsdrukwerk, en kreeg het. Ook begon hij Oranje het hof te maken, in de hoop hem als mecenas bij enkele uitgaven te betrekken. De belangrijkste edelman van de Nederlanden was in 1577 feestelijk onthaald in Antwerpen – een blaasorkest speelde het Wilhelmus – en zou vijf jaar lang blijven. Op 14 december 1579 bezocht hij De Gulden Passer, in gezelschap van zijn derde echtgenote Charlotte van Bourbon. Plantijn deed een exemplaar van zijn Polyglotbijbel cadeau (tegenwoordig te zien in de Stadsbibliotheek van Haarlem) en trakteerde op een zelfgeschreven lofdicht. Bij wijze van demonstratie liet hij het zetten en een aantal keren afdrukken in zijn werkplaats. Na afloop beloonde Oranje hem met een gouden medaille. Verder ging het niet.

Naar Leiden
Ook in geografische zin paste Plantijn zich aan. In 1583 verruilde hij zelfs zijn geliefde Antwerpen voor Leiden, waar Oranje de eerste universiteit van het noorden had gesticht. Hij vestigde zich met Jeanne in het huis Assendelft in de Breestraat en begon een dochteronderneming, met een wetenschappelijke boekhandel naast het huidige Academiegebouw aan het Rapenburg. De universiteit ontwikkelde zich in rap tempo tot een toonaangevend kenniscentrum in protestants Europa. Plantijn drukte klassieke werken, maar ook de beroemde atlas Spieghel der zeevaerdt van Lucas Waghenaer. Hij gaf De Thiende uit van wiskundige Simon Stevin (waarin deze de invoering van een decimaal stelsel bepleit) en werk van de humanist Justus Lipsius, een goede bekende van hem. Beiden waren verbonden aan de universiteit en kwamen uit de zuidelijke Nederlanden. Overigens arriveerde rond deze tijd ook een voormalige boekbinder van Plantijn in Leiden: Lodewijk Elzevier, die een uitgeversdynastie begon waarnaar de tegenwoordige uitgever Elsevier is vernoemd.

Het einde van Antwerpen
Antwerpen, 1585. Het rampjaar. Nadat Spaanse troepen Gent, Mechelen en Brussel hadden heroverd op de calvinisten, namen ze ook de stad aan de Schelde in. De val van Antwerpen betekende het einde van een periode als centrum van de wereld. Tienduizenden inwoners – veelal welgesteld, calvinistisch en goed opgeleid – trokken naar het noorden en maakten van Amsterdam de rijkste, meest dynamische en machtigste stad op aarde. Het nieuwe Antwerpen, in veel opzichten. In het oude kwam de economie bijna tot stilstand. Ook in De Gulden Passer: direct na de inname door de Spanjaarden draaide er nog maar één drukpers. Plantijn was toen al terugverhuisd, ondanks alles. Vier jaar later telde zijn geliefde stad nog maar 40.000 inwoners. Op een zondag kwam Plantijn terug van de mis, krom van de pijn. Een abces in zijn rechterzij. Na vijf weken in bed verzamelde hij zijn dochters en schoonzonen om zich heen en sprak: ‘Mijn kinderen, bewaar altijd de onderlinge vrede, liefde en eendracht.’ Hij overleed op zaterdag 1 juli 1589. De uitgeverij bleef in familiehanden en zou nog bijna driehonderd jaar bestaan. Aan de Vrijdagmarkt huist tegenwoordig het Museum Plantin-Moretus. De oudste bewaard gebleven drukpers ter wereld valt er nog altijd te bewonderen.

Dit artikel verscheen eerder in de VARAgids

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *